Af en toe rook ik nog stiekem een sigaretje. Dan moet ik even iets stouts doen. Voor de rest lukt het me wel om van alles wat destructief is af te blijven. De sigaretten verstop ik zodat ik ze niet zie. Soms ben ik ze dan kwijt. Loop ik gefokt door het huis aan alle laatjes te trekken. Want dan moet ik écht even iets slechts doen. Ligt het pakje tabak verscholen onder een paar boeken in de kast. De reden? Ik heb een beetje opwellend liefdesverdriet. Of een writersblock. Of ik heb juist wél iets goeds gedaan. Kan ook. Goed gespeeld of zo. Dan moet ik het weer een beetje kapotmaken, dat goeie gevoel. Dat vind ik lekker. Ik ben nu eenmaal goed in slecht. Ik rook t sigaretje dan onhandig uit t raam, zit in het raamkozijn, wat helemaal niet zit, maak hem na de helft al uit in een theekopje want een asbak heb ik niet. En dan begint de ellende : Vieze smaak in mijn mond, een vlaag van vermoeidheid en een fikse teleurstelling in mezelf. Bang dat m’n huid en haar lelijk worden en mijn stem tot de klank van schuurpapier zal verworden. Dat de kans op het krijgen van een lief vriendje is gedegradeerd. Ach, vroeger was t veel erger. Ik dronk, snoof, sloeg nachten over om maar even aan mijn gevoel te kunnen ontsnappen. Nu rook ik soms nog stiekem een sigaretje. Gisteravond at ik een stukje chocola na het tandenpoetsen en viel met vieze tanden in slaap. Ik las ooit ‘If we never did anything we shouldnt do, we would never feel good about doing the things we should’. Daarom rook ik af en toe nog een sigaretje, zullen we dan maar zeggen.
Columns
Amsterdam Oost, 19/12/2018 – M’n vervelende ex-vriendje
Vandaag bezoek ik mijn vervelende ex-vriendje. Een oude drumcomputer die ik hem tien jaar geleden uitleende is de reden. De Oberheim DX. Het zal velen weinig zeggen maar bij mijn vervelende ex-vriendje is hij zeer geliefd. Ik belde hem op: ‘Ja’, zei die, ‘ik heb haar nog, je moet wel even een auto regelen, want het beestje is gevoelig. ’
Een verschuilde broedplaats in de kelders van een hip hotel is waar ik moet zijn. Hier zitten dj’s en producers dag en nacht te componeren, sampelen, loopen, mixen, bouncen en randeren. Mijn vervelende ex-vriendje zijn studio is een bric-à- bac van snoeren, trommels, gitaren, synthesizers en platen. Alles a-symmetrisch en in stapels opgesteld. Ruimte om te bewegen, is van secundair belang, zoveel is zeker.
Bij hem thuis was het niet veel anders. Hij lepelde met stopcontactdozen en gitaren in zijn bed. Als ik geluk had, mocht ik er bij. Op voorwaarde dat de televisie de hele nacht aanbleef. ‘Het Snoerenhuisje’ noemde ik het, het zinderde van elektriciteit. Ik kwam er nooit tot rust.
Maar ondanks de zooi en onrust, dompelde ik me vroeger maar al te graag onder in zijn wereld. Alles was daar anders dan normaal. Nu ook weer. Voor ik het weet staan we aan de bar van het hotel disco hits te zingen uit de jaren tachtig. En als ik om thee vraag, krijg ik geen kopje pickwick maar een pin up girl vormig glas vol met stukken gember, sinaasappel en munt in mijn handen geduwd.
Mijn gedachten dwalen af naar vroeger. Hoe verschrikkelijk dramatisch onze verkering was. Hopeloos verliefd was ik op die gekke man. Maar hij was altijd kwijt. Of de weg kwijt. Of weg. We duwden en trokken elkaar aan de haren. Letterlijk.
Terwijl ik mijmer en aan mijn thee nip, duwt mijn vervelende ex-vriendje een paars triangel bikinietje in mijn buik, (hij geeft niks aan, hij duwt iets aan) geeft een klap op mijn hoofd en zegt: ‘Kom, heks (Zijn favoriete woordgrapje, een samentrekking van heks en ex) we gaan badderen op het dak.’
Hij trekt me aan mijn hand de lift in en zegt tegen een willekeurig persoon op de gang: ‘We gaan eerst ordinair pompen op de wc, en dan doen we het nog eens over in bad’. ‘Die tijd is voorbij schat’, maan ik hem, terwijl we naar de lift lopen. ‘Hoe gaat het eigenlijk met je piemeltje, doet ie t nog?’ ‘Jaaa. Zegt ie. Hij is veelzeggend, ik volg tegenwoordig interessante colleges bij hem.’
En nu zit ik aangeschoten in een te klein triangel bikinietje in zo’n hippe hot tub aan een glas Sauvignon Blanc. Alleen. Want mijn vervelende ex-vriendje ben ik op de weg hier naartoe inmiddels kwijtgeraakt, maar dat is niet meer vervelend.
Amsterdam Noord, 17/12/2018, 03:54 – After Afstuderen
We spelen Wordfeud in bed. Even een woordje leggen nog. Veel te beschonken en vermoeid om nog dubbelloos naar mijn telefoonscherm te kijken – maar het moet van mijn moeder.
Ik kan echt niet meer. Het is midden in de nacht. Na het spelen van mijn afstudeershow, de spanningen, de drank, de terugrit van Den Bosch naar Amsterdam, de Mc Drive (de kneuzen waren de fritessaus vergeten dus we moesten weer terug) ben ik een huls. Maar het moet.
Daar ik mijn hele leven nooit iets moest van mijn moeder; niet naar school, niet afwassen, niet koken, niet naar de tandarts, niet op tijd thuis, niet niet wiet roken – het hoefde allemaal niet. Maar dit moet wel. Mijn telefoongeschiedenis staat vol met agressieve teksten als: ‘Jij bent!’, ‘Ja het zal allemaal wel, maar jij bent nu hoor’, ‘Hallo, het duurt lang!’ of smuikende teksten als ‘Ik sta voor’.
De junkerige Wordfeudhouding die we beiden met ons meedragen, verraad de zucht om de ballen die we in de lucht houden even te vergeten.
‘Laat me met rust mens, het enige waar ik op dit moment nog aan kan denken is liters koude spa rood door mijn keel laten glijden, en dan afronken’, lal ik tegen mijn moeder, terwijl ik me van haar afdraai en mijn hoofd onder een kussen duw. Ik vraag me soms af waar ik zou zijn, als ik met alle mensen zo zou communiceren zoals ik met mijn moeder doe.
‘Ik heb twee flesjes spa rood uit je kleedkamer meegepikt, ze liggen alleen nog in de auto. Ik loop wel even naar buiten om ze te pakken, maar dan moet jij minstens drie woorden leggen’, maant ze me. Nou dat leek me wel een deal. Ik heb de spa rood naar binnen gegoten en de woorden ‘het’, ‘he’ en ‘eh’ gelegd om er van af te zijn en ben twaalf uur van de wereld geweest om er de volgende dag achter te komen dat ik verdomme met 87 punten achter sta.
Abcoude – 21/09/2018 – Diminutiefjes
Er woont een hermelijntje onder m’n huisje. Ik heb zelden zo een schattig diertje gezien. Ik moet nu aan hem denken want ik kan weer eens niet slapen. Aan z’n snuitje. En z’n vachtje. Ik ga van het schattige diertje in verkleinwoordjes praten merk ik nu. Het doet me denken aan een date met een jongen die ik eens had. Hij zei we gaan lekkere groentjes koken. ‘Groentjes’ – daar moest ik een beetje van kotsen in m’n mondje. Heb m daarna nooit meer gezien.
Ik heb er nu één leren kennen die benoemt de groenten gewoon. Zegt dingen als: Ik flikker wat sperziebonen in de pan, ik ram een winterpeen door de blender of mifmaf het sap uit een Aloë Vera – dat vind ik dan toch wat prettiger
Abcoude – 02/09/2018 – Mijn dag niet
Ik ben met het verkeerde been uit bed gestapt. Toen ik zojuist een raam wilde lappen en er een gordijnrails op mijn hoofd viel, wist ik het zeker.
Mijn eerste ervaring deze ochtend was het veel te laat wakker worden van een vlieg die het kennelijk lollig vond om cirkels om mijn hoofd te draaien. Dus heb ik het dier met een VT-wonen doodgeslagen.
Vervolgens nog wat pogingen gedaan om iets van deze zondag te maken. Daarbij vielen kledingstukken die ik aan kledinghangers ophing weer op de grond, stootte ik mijn teen aan een stoel (een classic), en gleden de boeken die ik in mijn boekenkast sorteerde er weer uit.
Kennelijk ben ik de dag verkeerd begonnen en word ik daar het komende etmaal voor gestraft. Maar ik wil vandaag een beetje succes. Ik wil van mij houden. Dat is al een onmogelijke klus.
Ik google wat ik moet doen om gelukkig te worden. Zo kom ik terecht bij een stralend yogakutwijf op een blog. Ze zegt dat groene sap je leven verandert.
Nou goed, ik wil ook een stralend yogakutwijf zijn, dus ik volg haar advies maar op dan. Ik flikker alles wat groen is in m’n blender. Eerst even de pesticiden eraf borstelen, dan schillen en in stukjes snijden.. ‘Ja t vergt wat tijd’ zegt het yogakutwijf ‘maar je zult zien dat je je weer levenslustig zal voelen’. Nou das goed nieuws, dus ik druk op de knop, en wat gebeurt er: Doet dat ding het niet! Waarom? Ja, dat weet niemand. En das altijd mooi hè. In conflict zijn met apparaten waar je je afhankelijk van hebt gemaakt en de ballen van begrijpt.
Nu zie ik geen andere mogelijkheid om de blender met zijn inhoud door mijn woonkamer heen te werpen. Spinaziebladeren, chlorellakorrels, komkommer en stukken gember vliegen door de ruimte. Zo dat zal die stoute blender leren. Dit maakt mijn dag weer goed. Ik zou al mijn meubelstukken door de ruimte moeten smijten om ze een lesje te leren. Maar ik ben voorlopig nog wel even zoet met het in de Biotex zetten van mijn witte bankhoezen en kussens… (Want de wasmachine doet het ook niet)
Champagne district, France – Feuilleton vakantieliefde deel 3
‘I like kissing you’, klinkt er met zijn Russisch aandoend accent en zoent me stevig maar liefdevol op m’n voorhoofd. Ik heb de auto schalks – want nog steeds dronken – voor het parkeerplaatsje van de bakker geparkeerd. Nog véél te vroeg maar hongerig van het dansen, drinken en vrijen wachten we tot de boulangerie haar luiken opent en we die hele vitrine aan verse Pain au Chocolats en Croissants leeg kunnen rauzen. ‘Yes u are a good kisser ’ antwoord ik gevlijd, en vooral dankbaar, want wat kan die man kussen, handig dat hij dat ook van mij vindt.
Na het diner gisteravond, toen ik mijn zinnen op hem had gezet, was er een dansfeest in ‘The Cave’, de kelder van de residentie, verbouwd tot discotheekje. Toen ik aan kwam lopen zag ik Auridus vrijwel roerloos aan een glas rood nippen. Dat genip, dat trok mijn aandacht naar zijn mond. Hij deed het zo kalm, zo gracieus. Was ik maar zo. Tis benijdenswaardig.
Gracieus bewegen is slechts een kwestie van de snelheid waarmee je beweegt, vertelde een vriend me. Als je dus al een tikkie vertraagt, doe je gracieuzer aan. (note to self)
Al is Auridus wat ouder, hij heeft de mond van een twintiger. Welvend. En moist. Als een vers geplukt aardbeitje na een kleine regenbui op de dinsdagochtend.
Ik ging naast hem zitten aan de bar. ‘Haaaai’, zei ik ondeugend. En toen deed ik ineens iets geks. Waarschijnlijk om mijn doodsangst voor lichaamssappen te verkennen of overwinnen – weet ik veel.
Je kent het, de aantrekkingskracht van gevaar, zoals je ineens gaat praten met een spin, of van een te hoge klif afspringt, ging ik daar met mijn handen over zijn vochtige slaap en voorhoofd aaien. En toen zei ik (waarom weet niemand); ‘Oe, darling you are all sweaty…’
Hij schrok een beetje en keek me raar aan. Hij had gelijk, dit was ook debiel. Het leek wel de tekst uit een slechte B-film. Of een goeie C-film.
De rest van de avond is geschiedenis. En nu staan we als leuk stel (statige filosoof en gekke blondine) bij de bakker en heb ik me inmiddels bedacht dat ik me helemaal niet zo onder mijn league begeef. Arrogante trut die ik ben. Auridus is leuk. En hij vindt me een goeie kisser. En de zon schijnt. Ik ben even gelukkig.
Champagne district, France – Feuilleton vakantieliefde deel 2
Auridus dus. Sowieso geen slecht idee om het eens een keer ‘under my league’ te zoeken. Gewoon een lekkere bezwete dikzak aan de haak te slaan. Eentje die dankbaar is voor mijn aandacht. Niet moeilijk doet.
Het is gedoe als je iemand leuker vindt dan de opponent jou. Een rare spanning treed op. Je moet het in balans houden. Als je je impulsen laat gaan, heb je al snel iets weg van een engzak of stalker.
Ik pak mijn soepkom en ga naast m’n doelwit zitten. Dat ie filosoof is wist ik al, ik vraag hem of hij ook lesgeeft. ‘Yes I do ..’, antwoord hij met een opvallend zacht volume .. on the Riga university’. Ah, professor op de universiteit. Toch best geil als ik het voor me zie.
‘So what do you teach?’ Op gelaten toon komen er diverse academische vaktermen uit zijn mond zetten. Ik snap er de ballen van maar maak geluidjes als aha, uhum, uhu, en ik knik met een intellectueel fronsje alsof ik dat wel doe. Ondertussen haal ik me stiekem op aan zijn Oost-Europese accent dat iets van Russisch aandoet. Ik denk aan John Cleese in de magistreuze film A fish called wanda (1988) waar Jamie Lee Curtis wulps over de grond heen kronkelt als hij zijn Russische tongval laat klinken.
Dit ga ik niet lang volhouden, ik moet concreter worden, zoveel is zeker. Anders val ik door de mand. Ik ben niet in staat om een vraag te stellen die dieper op zijn onderwerpen ingaat. Dus daar ga ik weer, naar mijn favoriete vaarwater, de oppervlakte. ‘How do you begin your classes? ‘’Whats your first phrase?’ ‘Well, I am behind my desk’ zegt hij, maakt zijn hand tot een vuist, brengt het naar zijn mond waarna hij op luid volume krachtig zijn keel schraapt. ‘Ahuhuhuhuhum’ klinkt er luid galmend door de binnenplaats. De allerhande bikkende kunstenaars op de binnenplaats kijken verbaasd naar ons op. ‘Thats how I draw attention’ lacht hij humble naar de grond kijkend .
Ik lach de billen uit mijn broek. En daar steekt mijn meest onhandige eigenschap weer op. Ik snap geen snars van deze man – mijn hormonen in galop.
(Wordt vervolgd)
Champagne district, France – Feuilleton Vakantieliefde deel 1
‘Esthetisch wat uitdagendere mensen neuken als de brandweer’ vertelt mijn vakantievriend Berend me, terwijl hij onderzoekend naar me kijkt, alsof ik eruit zie als een drol en tot die groep behoor.
Geheel platonisch is het tussen Berend en mij hoor. Niks aan de hand. Berend moet me niet. En ik hem ook niet trouwens. Tenzij hij me wel moet. Dan misschien ik hem ook wel.
We verblijven in een kunstenaarsresidentie en Berend bevind zich in het kamertje naast mij. Hij is m’n buurman. De muren zijn van karton, zo lijkt het, je kan elke scheet horen. Als ik weer eens in mezelf loop te schelden (meestal met ‘potverdikkie’) hoor ik hem ongevraagd vanaf de andere kant van het karton miepen met ‘Potverdikkie?! Dat zeggen ze sinds 1800 niet meer hoor Shell’
Berend is knap om te zien, maar hij heeft ook iets van een verwend rotjoch uit Laren. Dat hij veel klaagt en articuleert alsof er een gegratineerde aardappel in zijn keel is blijven hangen, draagt daar dikwijls aan bij.
Berend is ook kunstenaar. Singer-songwriter. Van middelmatige kwaliteit uiteraard, zoals het gros van de singer-songwriters praat ik mezelf aan om zijn desinteresse in mij wat te kunnen verdragen. Maar toen ik zojuist op het internet wat filmpjes van zijn werk bekeek, bleek zijn stem en podiumpresentatie tot mijn teleurstelling woest aantrekkelijk.
‘Blonde wijven, ik moet ze niet, ze zijn simpel’, klaagde hij terloops terwijl we door een Frans cliché dorp richting een kathedraal slenterden. Naarmate onze wat vreemde vakantie vriendschap is gevorderd, noem ik hem ‘De Hel’. En als ik hem zo noem, moet hij daar dankbaar om lachen.
Vanavond eten we collectief. Met alle residenten zitten we aan de lange tafel op de binnenplaats van het kasteel. ‘Neuken als de brandweer?’ reageer ik, ‘Nooit geweten dat een brandweer het rolmodel is voor een batsbaar individu’.
Het doet er niet toe ik neem Berend zijn woorden in acht. Eens zien wie er hier op de residentie esthetisch uitdagend is. Ik scan mijn aan soep slurpende brood dippende gezelschap.
[…]
Och ja, natuurlijk. Daar zit hij, Auridus. De bolle filosoof uit Litouwen.
Hij die nooit iets zegt. Hij die enkel in de verte staart vanuit zijn brede montuur dat op zijn spitse doch volle neus rust.
Auridus. Bij wie het gelaat en de slapen immer zweetspikkeltjes draagt. Waar het zon- of maanlicht altoos in reflecteert.
Dit is zo klaar als een klont. Daar zet ik mijn zinnen op.
(Wordt vervolgd)
In de trein ergens voorbij Parijs – 24 juli 2018 – De Batsbaren
De conducteurs in Frankrijk zijn aantrekkelijk. Heel anders dan in Nederland. Nu ik er zo over nadenk – ik heb er nog nooit één gezien die een beetje batsbaar is. Speknekken. Toch? Ik wil maar zeggen.
Er staan er nu drie in mijn wagon, ‘bonjour plus de plus, de que qu de tututu de oe de lalala’ hoor ik ze zeggen. Ik versta er geen fluit van maar tis prachtig. Zalvend. Met scanners controleren ze allerhande kaartjes of uitgeprinte a4-tjes. (Helaas geen stempels of knippertjes meer, dan was ik echt wild geworden)
Ze hebben een kostuumpje aan om je vingers bij af te likken. Met zo’n leuk hoedje. Eentje is een hele knappe donkere jongen, diepe ogen, prachtige huid. De ander een beetje een punkrockmotormanconducteur. Wild uiterlijk, lang haar, tattoages, maar toch schoon. Geen smeer of olievlek te bekennen. De derde van het conducteursgezelschap is een wat oudere man maar charmant.
Op de achtergrond van de drie batsbaren zie ik stenen huisjes, wijngaarden en lavendel aan me voorbij trekken. Hoe verder ik van Parijs geraak, hoe desolater de omgeving. Ik haal me op aan de kronkelwegen, (on)bewoonde krakkemikkige huisjes en de opduikende café’s en van keten gespeende winkeltjes met verweerde uithangborden en eigenzinnig ingerichte etalages.
Het is toch ook verschrikkelijk hoe kinderachtig ik ben gebleven. Wat zo’n uniformpje in me los maakt gaat nergens over. Ik zou de drie conducteurs zo doen. Allemaal. Stuk voor stuk.
Ik zou het kostuumpje voorzichtig uittrekken. Eerst het gilet. Knoopje voor knoopje. Dan de blouse met wat minder nuance. Gewoon losrukken zo dat de knoopjes losschieten en door de wagon vliegen. Eén knoop komt in het oog van een willekeurig passagier terecht. ‘Merde!’ hoor ik in de verte. Maar dat kan me niks schelen. Daas van passie kleed ik de conducteur helemaal uit. Behalve dan zijn hoed, die laat ie maar mooi op. Ik blaas op zijn fluit en dan ga ik langzaam, ooooh, ik ben op mijn plek van bestemming, moet uitstappen, Daaag.
Abcoude – 17/06/ 2018 – Bij de Chinees
Ik zit met mijn moeder Foe Yong Hai te eten bij de plaatselijke Chinees. Tegenover ons zit een stel. De man kan ik niet goed zien. Ja, z’n achterkant. Schouders, een rug, beetje roos over een colbert. Saai. Maar zijn vrouw zit met haar gezicht recht tegenover me.
Het is een grote imposante blonde vrouw. Fel geblondeerd haar, netjes geföhnd of met zo een krultang exact de juiste slagen er in gedraaid. Om haar nek, polsen, vingers en in de oorlellen hangen sieraden. Overal hangen ze. En ze rinkelen, telkens als ze haar vork of glas naar haar mond toe brengt. Zulk soort vrouwen doen me vaak een beetje denken aan een muffin. Of een cupcake. Beetje te dik, te zoet en te veel ofzo.
Ik stel me zo voor dat ze niet die aandacht aan haar kapsel had besteed, dat ze niet die omlijsting zou hebben, wat zou er dan van haar over zijn? Een biggetje. Ja, dat is het. Ik krijg geen hap meer door mijn keel. Maar dat is omdat de Foe Yong Hai te zout is. Ik zeg het tegen Kim Chai, de bedrijfsleider. Hij snelt de keuken in en komt terug met een betere versie van het gerecht.
De laatste tijd kan ik me maar lastig concentreren op iets. Maar nu ineens wel. Een hyperfocus. Op deze vrouw, en dan met name haar neus. Haar biggineske neus.
Zoals je onbeteugeld verliefd op iemand kan zijn. Je machteloos staat tegenover je gedachtegang en waar ze je naartoe wentelen, je elke keer weer meenemen naar het object van je verliefdheid. Dat, heb ik met haar neus.
Mijn moeder. De Foe Yong Hai. Kim Chai. M’n bestek. De hele Chinees en de andere restaurantbezoekers. Ze bestaan niet meer.
De neus is wat omhoog gefloept, zodat de twee neusgaten groter zijn dan een gemiddeld neusgat. Ook zorgt de spanning van de omhoogfloeping ervoor dat haar bovenlip iets wordt meegetrokken, zodat wanneer zij haar mond sluit, haar mond niet sluit en haar boventanden en tandvlees alsmaar zichtbaar in beeld blijven. Maar dat doet niet zo ter zake. Wat mij vooral intrigeert zijn de gaten. Niet haar mond.
Terwijl ik naar de twee gaten in haar neus kijk, worden ze groter. Het lijkt net of ik aan de LSD zit, maar ik ben toch echt broodnuchter. Met mijn blik stuur ik de grootte van haar neusgaten aan. Beetje gek maar dit is wel degelijk het geval. Ze worden groter en groter en groter.
Ik leg m’n bestek neer en stel me zo voor dat ik in haar neus kruip. Ik dring binnen en roep ‘Hallo’. Het resoneert. ‘Hallo hallo hallo’. Het is er kennelijk erg hol. Wat een rust!
Ik zou die meid wel altijd om me heen willen hebben. Me lekker te zitten te concentreren op een goeie dikke neus, er af en toe even inkruipen als het me teveel wordt en de rest van de wereld even vergeten, ja dat doet me toch wel erg goed…