Dinsdag 2 augustus 2022 – Goed toeven met een koekje

Goed toeven met een koekje – dinsdag 2 augustus – Ergens aan een plas.

We (mijn moeder en ik) wilden graag koffie drinken bij het paviljoen aan het water nadat we een paar banen in de plas hadden getrokken deze ochtend. Maar ze draaien altijd van die harde muziek. Oeink oeink oeink in een opzwepende vierkwartsmaat. Daar wil je als stadsmens nou juist even van weg. Vogels en ruisen van bomen willen we horen. Dat werk.
Wat te doen?
We vroegen het meisje bij het paviljoen of er een plek was waar er geen muziek klonk, of waar de box misschien even uitgedraaid kon. Ze zei nee en keek verongelijkt. Of denk ik dat ze verongelijkt keek? Omdat ik bang ben dat ik de bedrijfsvoering van het paviljoen kwets?
Ik ben wel een beetje boos op de bedrijfsvoering van het paviljoen moet ik bekennen. Het ligt perfect met uitzicht op de plas, de koffie is fantastisch, ze hebben waanzinnige zelfgebakte koekjes maar dat ze ’s ochtends harde house muziek draaien is als stront aan een knikker.
Mogen we de koffie dan to-go? Vroegen we.
Dat mocht niet. Dan moesten we maar naar het snackbarretje gaan een paar meter verderop. Die hadden ook koffie.
Nou, we dropen af.
Een jonge knul achter een toonbank vroeg ik om twee koffie. Het duurde lang en hij leek een beetje te klunzen. Ik bereidde me voor op een teleurstelling. (De koffie zal vast niet zo lekker zijn) De enige manier om niet teleurgesteld te raken is door het alvast te zijn, zoiets. Het is een mechanisme dat er steeds dieper inslijt. Daar moet ik ook eens vanaf.
‘Ik had juist zo een zin in die koekjes’, fluisterde m’n moeder me toe als een beteuterd kind. ‘Krijgen we nou helemaal geen koekje?’, voegde ze er nog dramatischer aan toe.
‘Nee mam, het zij zo, let it go’, sprak ik haar toe als een verstandig ouder.
‘Sorry’, zei de jongen in de snackbar, ‘ik heb per ongeluk de koffiemachine uitgezet, nu moet ik heel lang wachten tot hij warm is.’
Zie je nou wel, daar gaan we al, dit gaat helemaal mis, waren mijn gedachtes. Maar toen zei hij: ‘Ik haal wel even koffie voor jullie daar’, en hij wees naar het housemuziek draaiende paviljoen. Dit schepte natuurlijk mogelijkheden. ‘Oe, als je dan toch daarheen gaat’, vroeg ik op mijn liefst, ‘kan je dan om een koekje vragen? Die vinden we zo lekker.’
‘Is goed’, zei de jongen.
Niet veel later kwam hij terug met twee bekertjes koffie en een koekje voor ons beiden. Ik vond het allemaal erg spannend maar we hadden het dus, zij het met wat omwegen, uiteindelijk helemaal dik voor elkaar. We namen plaats op een kleedje perfect gelegen aan de plas, ver verwijderd van de oeink oeink oeink, met een fantastisch lekker kopje koffie én een waanzinnig goed koekje.

Op 1 februari verschenen.’Het gedoe dat liefde heet’ bij Alfabet Uitgevers

Wanneer haar grote liefde definitief de deur uit loopt, blijft Michèlle radeloos achter. Net was ze nog gierend van geluk en nu?! In Het gedoe dat liefde heet beschrijft Michèlle Schimscheimer hoe ze zich staande probeert te houden in haar zoektocht naar een verwante ziel of dan tenminste een warm lijf om tegenaan te kruipen. We lezen over de Windmolenman en De bolle filosoof, een platonische driehoeksverhouding en een knappe bakker. Over jeugdliefdes, rommelige exen, Tinderdates en een verwoestende affaire. Met virtuoze pen schetst Michèlle de tragiek van het alledaagse, de gevonden liefdes en het gedoe dat ze steeds weer aanrichten. Eerlijk, hilarisch, hartverscheurend en pijnlijk herkenbaar. Een onweerstaanbaar boek voor iedereen die van de liefde houdt.

‘Michèlle beschrijft de vaak hartverscheurende liefde zo grappig en wrang, dat je niet anders kan dan lachen of ontroerd zijn. Het is een verademing om Michèlles verslag van haar liefdesperikelen te lezen, niet alleen omdat ze dat kundig en meedogenloos doet, maar ook omdat het vanuit een slim vrouwenbrein gedaan is.’ – Sanne Wallis de Vries

‘Verhalen over mislukte liefdes kunnen zo deprimerend zijn. De stijl van Michèlle is echter lichtvoetig en ze kan op zeer opgewekte toon de vreselijkste dingen zeggen. Hilarisch, maar het schrijnt en schuurt even zo goed.’ – Hans Dorrestijn

In Memoriam Jan Ritsema (Theaterregisseur en stichter van mijn lievelingsplek het Performance Art Forum), 13 oktober 2021, Amsterdam


Als mensen ‘Ja hoor, dat doe je toch niet’ zeggen, doe ik het meestal juist. Je gaat toch niet met een hoogbejaarde man naakt in bad liggen, zeiden ze bijvoorbeeld. Hij vroeg het me op een avond aan de keukentafel. ‘Wil je met mij in bad?’In zijn kasteel in Frankrijk, waar kunstenaars van over de hele wereld resideren, is er één verborgen luxe badkamer in zijn vleugel. Daar zaten we in dat gigantische bad te bubbelen, waar hij me rijkelijk trakteerde op frisse inzichten over leven en liefde. Zijn ogen knalden vuur. Als een jongen van twintig. Ik vond hem heel aantrekkelijk. Ook al liep hij krom van de kanker.Ik was net dertig. Hij in de zeventig. Ik dacht; ja, waarom ook niet? Nadat ik hem met zijn stramme lijf uit bad geholpen had, gaf ik hem een kus. En toen ik hem in bed legde, zei hij; ‘Dankjewel dat ik met jou in bad mocht’. Hij was waarachtig dankbaar om met een jonge blonde vrouw in bad gezeten te hebben. Ik dacht ook, dat vinden mannen leuk, blonde jonge naakte wijven. Hij heeft kanker en is oud, geef hem wat joi de vivre.Mensen tierden tegen me. Dat doe je toch niet? Waar is je zelfrespect? Ach, misschien ontbeer ik vrouwelijk zelfrespect om wille van plezier en een beetje provocatie. Maar nu hij zijn laatste adem heeft uitgeblazen, de dood me weer even in de ogen heeft aangekeken, en alles relatief wordt, kan ik enkel zeggen dat ik blij ben dat ik het bad met hem heb gedeeld.Ik mag hopen dat een leuke knappe knul later hetzelfde bij mij zal doen. Dag lieve inspirerende vervelende man van een Jan. Dankjewel voor die mooie PAF plek.Ik hoop zo erg dat er meer is, als mensen zoals jij gaan.

Vrijdag 1 januari 2021, Weesp – Voornemen nu al mislukt


De Ikea-kast ligt in stukken door mijn studiowoning verspreid. Er draait een sleutel in het slot. Het is mijn moeder. Ze komt me halen voor de nieuwjaarswandeling.
‘Sta nog te douchen!’, schreeuw ik boven de douche uit. Haar liefdevolle moederhoofd steekt door mijn badkamerdeur.
‘Ik heb de Ikea-kast door de kamer geworpen..’, leg ik uit, ‘..hij viel de hele tijd om…daarom heb ik hem maar door de kamer geworpen.’
Mijn moeder lacht, ‘Ok is goed, ik ga even koffie maken.’
Nadat het kastje een tijd geleden ineen was gedenderd, heb ik de planken en onderdelen tegen een klein stukje vrije muur in de keuken gezet. Dat hoopje planken-zooi staat er nu al een maand of twee te wachten tot er een keer een kabouter of tandenfee langskomt die het voor me oplost.
Dat is tot op heden niet gebeurd.
Wat er wél gebeurt is dat de planken en Ikea-onderdelen om de haverklap van de muur schuiven en op de grond vallen en meestal ook nog iets anders beschadigen of meenemen, zoals mijn scheenbeen, de lege flessen wijn op de vloer waar dan restjes drank uitvallen, of mijn kwetsbare gitaar die geregeld met de klanken van een dissonant akkoord ter aarde stort.
Hoe dan ook, nu heb ik al die onderdelen, stuk voor stuk, om de beurt met verve in alle uithoeken van mijn studio-appartement geworpen.
Toegegeven, ik ben niet boos op de kast, ik ben boos op mij, die woede waaiert zich nu over andere zaken uit. Afreageren heet dat natuurlijk.
Ik zag mezelf op 1 januari om half acht ’s ochtends joggen langs De Vecht maar ik ontwaakte met een hard hoofd ver na twaalf uur ’s middags. Dat voornemen is dus nu al mislukt! Ik ben een teleurstelling op pootjes. Wankel als de op losse schroeven staande ingestorte Ikea kast op nieuwjaarsdag.
Ondertussen probeer ik onder de douche niet mijn lijf maar mijn persoonlijkheid te wassen. Mezelf van mezelf afwassen, kon het maar, die ongedisciplineerde zak stront waar niks mee valt af te spreken, exact het tegenovergestelde doet van wat ik van haar vraag van me af te scrubben. Ik loop in mijn blootje de douche uit en de woonkamer in; ‘Mama, ik kan niet meer met mij…’
‘Weet je wat we doen…’, ze staat het kastje in elkaar te zetten, ‘ik maak een hokje met een bed en een werktafeltje, met ijzeren tralies ervoor, en als je niet elke dag iets af hebt geschreven of gesport, krijg je niks te eten’. Ze draait het laatste schroefje in een plank en de kast staat weer.
‘Fantastisch plan mam, dat is de opvoeding die ik altijd heb gewild, ik begin meteen met schrijven!’ en ik val haar in de armen.
Ach, moeders. Je zou ze vaak moeiteloos achter het behang willen plakken maar nu ze me weer red, schiet ik toch een beetje vol.
‘Kom, we gaan’, ze pakt m’n hand. We lopen met frisse moed de deur uit en het nieuwe jaar in. Maar als ik uit enthousiasme de voordeur met een ferme klap dichtsla hoor ik het Ikea kastje weer in ineen zijgen.

08-09-2020 Karma Diklip

Mijn onvoorwaardelijke liefde voor de natuur houdt redelijk stand maar houdt op bij de vlieg. Kille donkere haatgevoelens jegens het insect doorwroeten mijn systeem. Bij het horen van zijn stem, bij het zien van zijn zinloze motoriek ontwaakt er een levensgevaarlijk en koelbloedig moordenares in mij gespeend van enige empathie of rede of respect. Een vliegenplaag teisterde mijn woning de afgelopen weken. Vliegen scheerden langs mijn trommelvliezen als ik aan het werk was, vliegen landden menigmaal op mijn lijf zelfgenoegzaam in hun vliegenarmpjes wrijvend, en ochtend aan ochtend werd ik niet wakker gemaakt door vogels, een wekker, of een man die me zachtjes wakker kust, nee, de dagen vingen aan met vliegen op en om mijn gezicht heen dralend wat mij het gevoel gaf tot niks meer dan een stuk vlees te verworden.
Het was de paardenhoer. Paardenhoer is haar terechte naam omdat zij zich kort geleden naast ons vakantieparkje heeft gevestigd en daar een manege begonnen is. Leuk hoor paarden, maar ze trekken vliegen aan, nog niet te spreken over het gegeven dat deze paardenhoer ervoor heeft gezorgd dat we niet op ons vakantieparkje mogen overwinteren. Ze heeft met haar zielige telefoon de gemeente gebeld en aangespoord (zoals ze haar paarden ook passief-agressief in de buik trapt met haar sporen) en zo is er, vraag me niet hoe, door haar toedoen een nieuw kut-regeltje in de gemeente opgenomen. Ze had overlast van het vakantiepark. Hebben we niet allemaal altijd en overal overlast van elkaar? Nu hebben velen geen huis. De moeder met haar jonge kind naast mij wordt gedwongen te overwinteren in een caravan. En daarom heb ik haar terecht betiteld als De Paardenhoer. 
In haar dagelijkse handelingen meen ik rancune te bespeuren. Zij is natuurlijk ingeruild voor een jongere vrouw en met het geld van de echtscheiding heeft zij zichzelf een manege verschaft. Een zielige kinderwens die nu vorm heeft gekregen. Oh, daar staat ze met haar schep in het stro. Oh daar laveert ze over haar paardenwei met een zweep en staat ze een onwillig paard te dresseren om zich toch nog enigszins machtig te voelen. Maar dit alles terzijde. Dit verhaal gaat over vliegen, niet over de paardenhoer haar verleden. Al zou je daar ook een boek over kunnen schrijven. Of mensen het willen lezen is een tweede. Ik zou het gebruiken als wc-papier, de stront langs haar pagina’s afvegen.|
Hoe dan ook, het ziet hier zwart van de vliegen, en de invulling van mijn dag wordt steeds meer bepaald door het neerslaan van vliegen. Boeken, brochures en tijdschriften, zelfs mijn geliefde Jan Jans en de kinderen collectie (sorry Jan Kruis) moeten het ontzien bij de slachtpartij waar ik steeds behendiger, misschien wel gelijk aan de concentratie van een ninja, vliegen doodsla. Een vliegenmepper koop ik niet, dat vind ik ook weer zo wat.
Als een dolleman loop ik al dagen door mijn woninkje om me heen slaande met de paperassen waar ik steeds vaker andere meubelstukken, voorwerpen en servies meeneem. Gordijnen vallen naar beneden, stoelen gooi ik om, een vaas met bloemen daar is niks meer van over en mijn kat zit in doodsangst verstard achter de bank.
Toen ik vrijwel iedere vlieg naar de hemel had geslagen (Of de hel hoop ik) en de rust een beetje weder was gekeerd, kwam mijn karma op bezoek. Ik lag vredig in mijn bed te tikken aan dit stukje toen ik ineens een vreemd geluid hoorde. Ik kon het niet helemaal plaatsen. Het was het geluid dat een vlieg kan maken, maar dan erger, intenser, broeieriger. Ik pakte een tijdschrift en zocht naar de bron. Het duurde niet lang of ik zag daar twee vliegen op het plankje boven mijn bed boven op elkaar zitten. Wat waren ze aan het doen? Zaten ze zich voort te planten?
Ja ze zaten zich voort te planten. Vandaar dat gekke geluid (een geluid van vliegengenot?) Nu was het niet alleen woede maar ook jaloezie wat me overmeesterde. Zij wél seks en ík niet? En dat in mijn slaapkamer! Ik heb de twee klootzakken met alles wat ik in me heb neergeslagen. 
Maar voldoening was er niet, de houten plank liet los en viel vol in mijn gezicht, het brak in tweeën op mijn lip en het bloed spoot eruit. Een klap op mijn bek van de kosmos. Een vergelding van het universum. 

Maar, ik leef nog. En zij niet. De Paardenhoer nog wel. 

Nog.

Kerstverhaal

Er was een kerstfeestje in café de Brouwpot. Ik kreeg de uitnodiging op mijn mobieltje. De Kerstman zou er zijn, je mocht bij hem op schoot, en daar zou dan een foto van gemaakt worden. Ik dacht, hier moet ik bij zijn. De regen kwam met bakken uit de lucht maar ik heb het kutweer met rasse schreden getrotseerd, zo een zin dat ik had.

Het was erg druk in het café, overal stonden mensen, dik, dun, klein, aangeschoten, dronken, oud en jong, aan de bar, aan statafels, én bij de ingang dromde een fikse kluit bibberende rokers tegen het portaal. Ik wurmde me naar binnen, botste tegen mensen aan, duwde ze zelfs stiekem een beetje aan de kant met de hoeken van mijn ellebogen.

Toen zag ik daar achterin het café de fotograaf (mijn tante), ‘Hey Shell’ zei ze vluchtig op lage monotone toon. Een luchtkus langs mijn wang volgde. Het leek niet of ze héél blij was om me te zien. Kwam het door de toonsoort van de begroeting? Of nam ik het weer te persoonlijk. Ik checkte maar even in op haar emotionele situatie. ‘Hoe gaat het?’, vroeg ik, ‘Ja goed, maar ik word gek van hem’, zei ze.

Ja, nu hoorde ik het ook. De muziek werd verzorgd door een meer rond- dan mensvormige jongen met een gitaar achter een microfoon. Covers van Oasis speelde hij. Met zijn dikke handen ramde hij onverstoord en luid over de snaren en verkrachtte hij het Oasis repertoire alsof het hem een lieve lust was.

Onbewust onbekwaam heet dat. Jaloersmakende toestand. Ik voel me altijd verschrikkelijk verantwoordelijk als ik een toneel oploop en de aandacht opeis. Daar had deze jongen geen last van.

‘Grappig hè’, poogde ik tot relativering, ’dat slechte performers juist altijd een bord voor hun kop hebben…nou ja, het is natuurlijk zoiets als het kip en het ei’ brabbelde ik verder… ‘wist hij het, dan was hij hoogstwaarschijnlijk niet zo kut….’
Langzaam werd ik me ervan bewust dat ik niet tegen mijn tante maar tegen haar camerastatief stond te praten, de aandacht was al weer elders.

Toen er ineens een snuit van een hond in mijn geslacht zat, zijn bazin me met een ‘Nou dat doet hij anders nooit’ geruststelde en de hond vrolijk zijn gang liet gaan, en de hond dat ook vrolijk deed, snuffelend en met zijn snuit nog meer druk op mijn schaambeen zettend, moest ik me verplaatsen voor ik het dier een knietje onder zijn kin zou verkopen.

Een plek om te staan ontwaarde ik in de hoek van het café, daar kon ik tegen een gokmachine aanleunen met niemand in mijn rug. Zo stond ik daar een minuut, een beetje aan een kop koffie nippend, het kleine café dat bijna uit zijn voegen barstte van de inhoud gade te slaan, totdat er een mens op me afliep en me aan de kant wilde duwen. ‘Ligt hier een jas?’ vroeg ze. Nu moest ik weer opzij van mijn plek. Het mens pakte mijn jas die ik zojuist naast me had neergelegd met een ferme beweging op. Ik hoorde mijn sleutels eruit vallen, die lagen nu ergens tussen de gokkast en de muur. Onhandig bukte ik om ze te zoeken, een kerststukje stootte ik met mijn elleboog van de vensterbank. Toen ik opstond, het blok oase met dennenstokjes had teruggezet en mijn sleutels terug in mijn jaszak liet glijden, was er weer een ander mens die hetzelfde vroeg: ‘Ligt hier een zwarte jas? We zijn een zwarte jas kwijt. Mag ik even kijken?’ Weer moest ik aan de kant. ‘Nee, ligt hier niet’ zei ze tegen zichzelf. Ja, dat kon ik haar ook al vertellen.

Toen er weer een mens aan kwam (die van de hond, haar mocht ik al niet) en zei, ‘ligt hier een zwarte jas?’, en me aan de kant duwde, werd het me te veel en krijste ik per ongeluk ‘Nee verdomme er ligt hier geen jas, sjonge’. Ze keek me aan alsof ik debiel was, maar wie een hond meeneemt naar een druk café zou ik eerder debiel noemen.

Goed. Toen kwam daar godzijdank de Kerstman aan, een anker, hij nam plaats op het podium in een stoel. Ik liep op hem af.

‘Hallo Kerstman, hoe gaat het met u’ zei ik…
‘Hoi Shell, ik ben een beetje ziek’ vertelde hij met sonore stem en snoot zijn neus.
‘Hoe gaat het met je moeder, is ze nog in Parijs’ zei hij.
‘Huh, hoe weet u dat nou?’, speelde ik naar de Kerstman.
Toen schakelde hij ineens naar een ander stemgeluid, ‘ik word gek van die baard’ zei hij, ‘het kriebelt’, en hij trok de baard even van zijn gezicht af.
Toen vond ik het niet meer leuk. ‘Nouhou, ik wil zo graag in je geloven. Laat die baard op, en houdt die stem’ gebood ik hem. (Ja, ik was toch verdomme niet voor niks naar dit gebeuren gekomen) Hij zag de paniek in mijn ogen, liet zijn stem direct weer zakken en zij ‘hohoho, kom dan maar even bij me op schoot.’

Ik heb de Kerstman zowat plet geknuffeld, ik duwde mijn gezicht in zijn baard, en sloeg mijn armen stevig om hem heen, zo fijn vond ik het, konden ze de tijd maar stoppen. Maar voor ik het wist maakte de fotograaf klik klik een foto en toen kantelde de kerstman zijn heupen al weer reeds en liet hij me zo terug het drukke café in glijden.

Achter de bar hadden ze inmiddels op hoog volume een ceedeetje van Mariah Carey opgezet terwijl de onwetende gitarist er onverstoord doorheen bleef spelen. Niemand die het doorhad.

Ik ben nog even buiten gaan staan bibberen tussen de rokers, maar ik ben gestopt en bij rokers staan zonder te roken voelde ook onwennig, dus ben ik maar naar huis gegaan. Er viel hier verder niks te halen.

Bij thuiskomst ben ik meteen met een kruik en boek in bed gaan liggen. Ik moest er toch behoorlijk van bijtrekken maar voor een vriendelijke mannenschoot ga ik kennelijk door het vuur.

Champagne District, France – Shelley Spookhuis

Ik was naar de Franse bank samen met de kasteelheer om een rekeningetje in Frankrijk te openen. Ergens heb ik de ambitie om geen Nederlander meer te zijn – dit leek me een goeie start. Ik heb alleen geen inkomen dus de rekening ging mooi niet door.  Zo vonden we uit na een uur of twee in de zielzuigende airconditioning van het kantoor tegenover een accountant zittende die alleen yes en no in het Engels kon. Verder sprak hij vloeiend Frans, alleen ik niet, en daar gaat het mis hè. Nou oefen ik mijn toekomstige moedertaal dagelijks met zo’n app maar ‘Een bezoekje aan de bank’ is nog niet behandeld in het lesprogramma.  Volgens mij is de enige setting waar ik me enigszins weet uit te drukken uiteraard het café.  Na een uurtje of anderhalf met handen- en voetenwerk formulieren invullen, vroeg de Franse accountant als laatste om drie loonstroken van mijn baan. Die heb ik niet – een baan. Ik ben schrijver, zei ik. De kasteelheer probeerde nog wat statusverheffende zinnetjes in te zetten, maar het feest ging mooi niet door. Schrijver zijn zonder vast inkomen telt niet voor de bank. Nou heb ik al mijn hele leven het gevoel dat ik niet meetel in het systeem, dus echt onverwachts kwam dit niet uit de lucht vallen. Bovendien was ik wel opgelucht. Wat dacht ik wel niet. Een rekening openen zonder geld, het is toch om je dood te schamen.

Opgelucht dus, behalve dat ik me op sterven na dood voelde. Dat heb ik altijd als ik langer dan vijf minuten op zo’n soort plek ben (kantoren, systeemplafonds, teveel computers). De kasteelheer legde uit dat dit normaal is. Iets met dat banken dood zijn, er wordt geld gemaakt met geld en verder niks geproduceerd en dat is dode materie, en dat voel je. Hoe die accountant nog in leven is begrijp ik dan niet, dat hij nog rechtop zit, vind ik al bewonderenswaardig.

Nou waar het me eigenijk om gaat, ik drijf gigantisch af, is het volgende. Toen ik op een formulier mijn eindeloze achternaam weer eens in zat te vullen (ook al zo vermoeiend) zei de kasteelheer: ‘Hey, Heimer betekent Huis in het Duits. Is het een Duitse naam?’

‘Ja zeker…’ zei ik eraan toevoegend, ‘…en de C is er later per ongeluk in gefietst, die hoort er niet, zo het schijnt. Het is eigenlijk Schims Heimer.’

‘Schims Heimer, mompelt hij… Schims huis dus. Nou Shell, dan is het misschien ook wat waard om de betekenis van schim in het Duits op te zoeken!’

Ik gaf hem verdomme gelijk en heb meteen toen we terugkwamen in de bibliotheek van het kasteel het Duitse woordenboek te grazen genomen en vond de vertaling, met de verrukkelijke ontdekking dat de vertaling van schim in het Duits spook is.

Ergo, mijn achternaam is Spookhuis. Allemaal tamelijk eenzijdig en egocentrisch, zo een stukje over mijn naam. Maar ik ben wel zo opgetogen door deze ontdekking dat dat hele zinloze bankbezoek me toch wat waard is geweest en dat ik dit nieuwtje zelfs even onder het daglicht van het internet stel.  Nou bij mij weer het eeuwige dilemma in mijn kop rond dolende of ik verder ga onder dit pseudoniem of onder mijn eigen naam.
Michèlle Schimscheimer of Shelley Spookhuis?
Gelukkig ben ik een weegschaal, een draaikont tot en met en dus niet in staat om keuzes te maken zodat ik ze waarschijnlijk door elkaar zal gebruiken. Lekker verwarrend. Maar kiezen doet teveel pijn, het is toch alsof er iets sterft. Geenszins zin in. Een goede dag en bon soiree.

Haute-Saône, France – Stiekem mag Alles

Nou had ik in één zucht drie biertjes in de felle zon gedronken. Van de kasteelheer mogen we namelijk niet drinken. Zo kwam het dat ik hem samen met de huismeester naar het dichtstbijzijndste cafe in het dichtstbijzijndste gehucht ben gesmeerd.

‘Moeten we dat nou wel doen, Shell?’
‘Ja tuurlijk, stiekem mag alles..’ verzeker ik hem.

Het cafeetje was niet meer dan een barretje en de vers getapte biertjes (à la pression) kostten slechts één euro vijftig. Het terrasje bestond uit één metalen tafel vergezeld door twee metalen stoeltjes. Niks hips of pretentieuzerigs. C’est ca. Het bier smaakte gewoon koud en goed – vooral dat glas met een voetje geeft het iets extra’s. Ook was er geen hond te bekennen. Wat een vredigheid.

Om ons heen wat beige en roze kleurige huisjes, de luiken gesloten, kris kras onwrikbaar in de hete zomerzon langs de meanderende wegen opgesteld. En dan overal bloemen hè, vooral hangplanten aan klassieke lantaarns met van die aardige rode bloemetjes waar ik de naam niet van weet [er valt nog wat te halen in het duiden van flora en fauna, maar dat terzijde] Als je dit straatbeeld in Nederland zou treffen is het waarschijnlijk één van de duurdere gemeentes, Blaricum ofzo. Nou, hier is zo’n decor schering en inslag.

Hoe dan ook. Omdat we stiekem bier dronken en vlug voor het eten terug moesten zijn, tikten we in rap tempo drie van die units weg. Och, wat een hoofdpijn. Water gedronken hoor. Wel een glas of tien maar het mocht niet baten.

Nou moet je horen, ben ik net midden in de nacht de Kasteeltrap afgeslopen, want de slaap kon ik niet vatten, en heb ik een appeltje van de fruitschaal gepikt, geschild en verorberd. De acute minikater verdween als sneeuw voor de zon. Waar dat dan precies aan ligt weet ik niet, maar het is iets wat ik onthouden moeten zal. Een appeltje is niet alleen voor de dorst – het kan wel veel meer. Dagtrusten.

PS Toen we zojuist in het gezelschap van de kasteelheer gingen eten, leek het net of spelen dat je niet gedronken hebt, je alleen maar nog meer beschonken over doet komen. Zo liet ik een karaf bij het afruimen in de vaatwasmachine vallen. Alles rinkel de kinkel onder het glas.
En toen ik met de fles olijfolie in de aanslag boven het gasfornuis stond, klaar om te gaan koken, was ik vergeten dat er geen pan op het fornuis stond en overgoot ik de gaspitten met de olijfolie. Dit zijn dingen die me normaal, hoe beschonken ook, nimmer zouden welgevallen. Dat liegen werkt toch gedoe in de hand. Onhandig tot en met. Jaja, stiekem mag alles, een mooi credo maar je hebt jezelf er toch wel mee. Voordat ik het koken van mijn befaamde risotto voorts kon zetten, stond ik nog minstens tien minuten scherven op te ruimen en het gasfornuis te boenen. En dat heeft me flink uit mijn flow gehaald.

PS2 Even tussen ons, mocht de kasteelheer dit nu lezen online, zeg ik gewoon dat dit verhaal fictie is. Maar wij weten wel beter.

[Voor al mijn stukjes over het leven en de liefde kijk op www.michelleschimscheimer.com]

Amsterdam Noord – Woensdag 26 juni 2019 – Moddervet

Het was vandaag dat ik mijn overbuurvrouw van de Bremstraat tegenkwam. Al ruim een jaar had ik deze prettige buurtbewoonster niet gezien. Als ik mijn vuilnis aan de straat zet, zag ik haar nog weleens. Dan liep ik langs haar achtertuintje en zat ze vredig verzonken in een kruiswoordpuzzel, potlood in de mond en de benen over elkaar geslagen. De tevredenheid die er bij uitstak was telkens weer rustgevend om te zien.
Ik was op weg voor een snelle boodschap, want ik wilde vandaag een Griekse salade maken. Nu had ik die hele flikkerse bende in huis gehaald, maar ik was heel stom de peterselie vergeten. De Turkse winkel aan de overkant biedt dan uitkomst. Vooral als het op verse kruiden aankomt. Dikke bossen peterselie, koriander en munt liggen er zieltogend in kratten over elkaar heen gestapeld voor niet meer dan een euro. Beter dan die schamele porties in plastic bij de gewone supermarkt voor het dubbele.
Het mannelijk personeel van de Turkse buurtsuper kijkt nooit op als ik mijn entree maak en ze gedag zeg. Ze blijven rustig met elkaar door kleppen in ik meen te geloven iets van Turks. Ik versta er natuurlijk geen snars van. Mijn Turks is niet best. Ik vind dat praten een beetje onbeleefd, daarom kom ik er niet al te graag. Maar de kruiden zijn bon ton, ik kan niet anders zeggen.
De buurvrouw, blij en verwonderd kijkt ze me aan: ‘Wat heb ik je lang niet gezien, hoe gaat het met je?’
Ze steekt haar hoofd naar voren en duwt haar wenkbrauwen omhoog: ‘Wat ben je dik geworden!’
Ik moet lachen en geef haar gelijk: ‘Ja ik ben moddervet.’
Kwam haar verwondering nou voort uit ons wederzien of mijn overgewicht? Hoe dan ook, het deed er niet toe. Ze had verdomme gelijk en zwichtte niet om haar verbazing de kop in te drukken en een soort van beleefd gesprekje te gaan voeren.
‘Ja, je ziet er er goed uit, lekkere dikke kop ook’, voegde ze er nog aan toe.
Ik vond de buurvrouw er ook mooi uit zien. Haar grijze haar glansde in de zon, en ze had haar lippen rood gestift. Dat rood contrasteerde mooi bij haar blauwe bloemenjurkje.
Ik stelde me voor dat ik ook een puzzelboekje en een nieuw potlood met een gummetje aan de achterkant aan zou schaffen en voor altijd naast haar in de tuin puzzeltjes zou maken.
Toen ik de Turkse supermarkt binnenliep nam ik me maar voor geen gedag te zeggen en me niet te storen aan het gebabbel. Wat zou het ook, soms geef je het maar op, het hele leuker zijn dan je bent – wel zo relax. Maar ik was beduusd, want de heren keken me glimlachend aan en groetten me met een ‘Goedendag mevrouw, lekker zomer hè?’
Zo werd ik er vandaag weer even met mijn neus op gedrukt dat dik zijn niet perse lelijk is en dat je niet altijd leuker moet willen zijn dan je bent.
Ga ik nu maar even de peterselie fijn snijden. Als je er de tijd voor neemt en zeer secuur zo met je tong uit je bek de blaadjes van de takjes scheidt en ze daarna fijn snijdt, geeft dat toch een hele andere dimensie aan zo’n salade.
Ik wil maar zeggen, dan maakt het zo een salade leuker dan hij is.