Ik zit met mijn moeder Foe Yong Hai te eten bij de plaatselijke Chinees. Tegenover ons zit een stel. De man kan ik niet goed zien. Ja, z’n achterkant. Schouders, een rug, beetje roos over een colbert. Saai. Maar zijn vrouw zit met haar gezicht recht tegenover me.
Het is een grote imposante blonde vrouw. Fel geblondeerd haar, netjes geföhnd of met zo een krultang exact de juiste slagen er in gedraaid. Om haar nek, polsen, vingers en in de oorlellen hangen sieraden. Overal hangen ze. En ze rinkelen, telkens als ze haar vork of glas naar haar mond toe brengt. Zulk soort vrouwen doen me vaak een beetje denken aan een muffin. Of een cupcake. Beetje te dik, te zoet en te veel ofzo.
Ik stel me zo voor dat ze niet die aandacht aan haar kapsel had besteed, dat ze niet die omlijsting zou hebben, wat zou er dan van haar over zijn? Een biggetje. Ja, dat is het. Ik krijg geen hap meer door mijn keel. Maar dat is omdat de Foe Yong Hai te zout is. Ik zeg het tegen Kim Chai, de bedrijfsleider. Hij snelt de keuken in en komt terug met een betere versie van het gerecht.
De laatste tijd kan ik me maar lastig concentreren op iets. Maar nu ineens wel. Een hyperfocus. Op deze vrouw, en dan met name haar neus. Haar biggineske neus.
Zoals je onbeteugeld verliefd op iemand kan zijn. Je machteloos staat tegenover je gedachtegang en waar ze je naartoe wentelen, je elke keer weer meenemen naar het object van je verliefdheid. Dat, heb ik met haar neus.
Mijn moeder. De Foe Yong Hai. Kim Chai. M’n bestek. De hele Chinees en de andere restaurantbezoekers. Ze bestaan niet meer.
De neus is wat omhoog gefloept, zodat de twee neusgaten groter zijn dan een gemiddeld neusgat. Ook zorgt de spanning van de omhoogfloeping ervoor dat haar bovenlip iets wordt meegetrokken, zodat wanneer zij haar mond sluit, haar mond niet sluit en haar boventanden en tandvlees alsmaar zichtbaar in beeld blijven. Maar dat doet niet zo ter zake. Wat mij vooral intrigeert zijn de gaten. Niet haar mond.
Terwijl ik naar de twee gaten in haar neus kijk, worden ze groter. Het lijkt net of ik aan de LSD zit, maar ik ben toch echt broodnuchter. Met mijn blik stuur ik de grootte van haar neusgaten aan. Beetje gek maar dit is wel degelijk het geval. Ze worden groter en groter en groter.
Ik leg m’n bestek neer en stel me zo voor dat ik in haar neus kruip. Ik dring binnen en roep ‘Hallo’. Het resoneert. ‘Hallo hallo hallo’. Het is er kennelijk erg hol. Wat een rust!
Ik zou die meid wel altijd om me heen willen hebben. Me lekker te zitten te concentreren op een goeie dikke neus, er af en toe even inkruipen als het me teveel wordt en de rest van de wereld even vergeten, ja dat doet me toch wel erg goed…