Ik zit weer bij de bakker. Vandaag heb ik m’n best gedaan.
In Amsterdam Noord doe je over het algemeen je best niet zo voordat je de straat opgaat. Hier is het straatbeeld gevuld met slonzen. Slonzen en Canta’s.
Ook lijken veel mensen hun haar niet te wassen en dragen ze grote jassen met het gevolg dat ik ook steeds minder m’n haar was en met een stoffige grote jas rond loop te sjokken. Je blend toch in hè. Gek is dat.
Het is me nu alleen te vaak gebeurd dat ik als een gare zwanshanger de bakker inliep, m’n geliefde met een deegrollertje achter de toonbank zag staan en me realiseerde dat hij me zo niet mag zien, Al helemaal niet in deze fase. We kennen elkaar pas net. Of niet. Eigenlijk.
Vandaag heb ik wél m’n best gedaan. Eens kijken wat dat uithaalt. Me mooi aangekleed. Lipstick en lipliner, zodat m’n scheve mond symmetrischer aandoet.
Met de borst vooruit en een glimlach op m’n gezicht, maakte ik m’n entree. Maar de bakker keek niet op of om. Hij was weer bezig. Z’n boterkoeken in blokjes aan t snijden.
Heel eventjes kreeg ik net wel aandacht. Maar dat was toen hij m’n tafeltje passeerde en beleefdig vroeg of ik al geholpen werd. Ik werd al geholpen dus ik zei ‘ja’. Dom natuurlijk, want ik had het nog niet gezegd of hij vloog alweer door naar een homp deeg achter de toonbank, die hij nu staat te kneden..
Zou hij dezelfde aandacht hebben voor zijn geliefde als voor zijn deeg? Of juist niet, omdat zijn aandacht- en liefdesreservoir al is opgegaan naar dat brood van hem.
Toen ik verliefd werd op één van mijn eerste vriendjes, vroeg die: ‘Wil je mijn vrouwtje zijn?’. Toen antwoordde ik in blijdschap: ‘Ja.’ Waarop hij zei: ‘Maar je moet weten, je zal nooit mijn nummer één zijn, muziek is mijn nummer één’. Nou dat heb ik geweten.
Als de bakker hetzelfde bij mij zou flikken.
‘Jij zal nooit mijn nummer één zijn, brood is mijn nummer één’.
Dan weet ik niet of ik er voor zou kunnen gaan.